VEERTIG VERZEN DER GÎTÂ
(Voor Dagelijkse Lezing en Contemplatie)
Volgens de wijze Patanjali (Patanjali’s Yoga Sutra 2.30-32) zijn:
(1) Geweldloosheid
(2) Waarheidsliefde
(3) Eerlijkheid (zich niets onregelmatig toe-eigenen)
(4) Celibaat of controle over de zinnen
(5) Onhebzuchtigheid
(6) Zuiverheid in gedachte, woord en daad
(7) Tevredenheid
(8) Strenge soberheid
(9) Studie der Schriften, en
(10) Zelfovergave aan God in gelovig en liefdevolle devotie
|
Ik offer mijn gehoorzaamheid aan de Heer Krishna, de wereld leraar, die de zoon van Vasudeva is, de opheffer van alle opstakelen, en wiens genade de sprakeloos welsprekend maakt en de kreupele bergen laat doorkruisen. |
|
|
|
|
1. |
Dhrtarästra zei: O Samjaya, nadat mijn zoons en de zoons van
Pändu, verlangend naar de strijd, zich op het bedevaartsveld Kuruksetra
hadden verzameld, - wat deden ze? (1.01) |
|
|
|
|
2. |
De
Verhevene Heer zei: je spreekt geleerde woorden, maar treurt om iets wat
het verdriet niet waard is. Zij die wijs zijn weeklagen noch om de
levenden, noch om de doden. (2.11) |
|
|
|
|
3.
|
Zoals de
belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren overgaat naar
jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over. Een
zelfverwerkelijkte ziel raakt door zo’n verandering niet uit haar
evenwicht. (Zie ook 15.08) (2.13) |
|
|
|
|
4.
|
Zoals
iemand zijn oude, versleten kleren wegdoet en zich in nieuwe steekt, laat
de ziel het oude, nutteloze lichaam achter en hult zich in een nieuw.
(2.22) |
|
|
|
|
5. |
Strijd om
der wille van de strijd, zonder te denken aan geluk of verdriet, verlies
of winst, zege of nederlaag – als je zo handelt, blijf je altijd van
zonden vrij. (2.38) |
|
|
|
|
6. |
Gij hebt
het recht uw voorgeschreven plicht te vervullen, maar de vruchten ervan
komen u niet toe. Zie uzelf nooit als oorzaak van het resultaat van uw
bezigheden en tracht nooit uw plicht te verzaken.
(2.47) |
|
|
|
|
7. |
Wie
toegewijde dienst verricht, bevrijdt zich nog tijdens dit leven van de
terugslagen zowel van goede als van slechte daden, Arjuna. Tracht dus te
handelen in Karma-yoga of
Seva – de kunst van alle
arbeid. (2.50) |
|
|
|
|
8. |
Zoals de
stormwind een schip stuurloos over de wateren jaagt, zo zal die ene van de
dolende zinnen, waarvan het bewustzijn zich gehecht heeft, de mens het
verstand ontnemen. (2.67) |
|
|
|
|
9. |
De
geestelijke ziel, die door de invloed van de drieërlei aard der materiële
natuur geheel in de war is, denkt dat ze zélf van alles doet, wat in
werkelijkheid door de natuur wordt gedaan. (Zie ook 5.09, 13.29, and
14.19) (3.27) |
|
|
|
|
10. |
Wanneer
men aldus weet dat men boven de materiële zinnen, de geest en het verstand
verheven is, dient men het lagere door het hogere zelf te beteugelen en zo
– door bovenzinnelijke kracht – deze onverzadelijke vijand, bekend als
lust, te overwinnen. (3.43) |
|
|
|
|
11. |
Waar en
wanneer ook maar de dienst van God in verval raakt, O Arjuna, en
goddeloosheid de overhand neemt – daar en te dien tijde daal Ik Zelf neer.
Om de toegewijden te bevrijden en de goddelozen te verdelgen en om de
beginselen der godsdienst te herstellen, verschijn Ik Zelf in tijdperk na
tijdperk. (4.07-08) |
|
|
|
|
12. |
Overeenkomstig de drieërlei aard der materiële natuur en de
werkzaamheid daaraan toebedeeld, werden de vier geledingen der menselijke
samenleving door Mij geschapen. En hoewel Ik de schepper van dit stelsel
ben, dien je te weten dat Ik er niet aan gebonden ben, want Ik ben
onveranderlijk. (Zie ook 18.41) (4.13) |
|
|
|
|
13. |
Wie
niet-handelen in handelen ziet, en handelen in niet-handelen, is een wijze
persoon. Een dergelijke persoon is een yogi en heeft alles volbracht. (Zie
ook 3.05, 3.27, 5.08 en 13.29) (4.18) |
|
|
|
|
14. |
De Geest
zal bij hem worden verwezenlijkt die alles als een manifestatie beschouwd,
of een handelen van de Geest. (Zie ook 9.16)
(4.24) |
|
|
|
|
15. |
Er is in
deze wereld niets zo verheven en zuiver als bovennatuurlijke kennis. Deze
kennis is de rijpe vrucht van alle mystiek. En wie haar verworven heeft,
zal spoedig in zichzelf de vreugde van het zelf ervaren. (Zie ook 4.31,
and 5.06, 18.78). (4.38) |
|
|
|
|
16. |
Tenzij men
in toegewijde dienst is van de Heer, kan louter verzaken van activiteit
iemand niet gelukkig maken. De wijzen echter, die gelouterd zijn door
toegewijde werken, bereiken onverwijld Nirvana. (Zie ook 4.31, en 4.38)
(5.06) |
|
|
|
|
17. |
Wie zijn
taak doet zonder eraan gehecht te zijn en de baten hiervan overdraagt aan
de Allerhoogste, is niet onderhevig aan de terugslag van zondig doen en
laten, zoals een lotusbloem niet aangeraakt wordt door het water.
(5.10) |
|
|
|
|
18. |
Voor wie
Mij overal ziet en alles in Mij ziet, ben Ik nimmer verloren, noch is hij
ooit verloren voor Mij. (6.30) |
|
|
|
|
19. |
O Arjuna,
vier soorten vrome lieden bewijzen me toegewijde dienst – de verdrietige,
hij die rijkdom begeert, de nieuwsgierige en hij die naar kennis van het
Absolute zoekt. (7.16) |
|
|
|
|
20. |
Na vele
geboorten komt de verlichte, die vervuld is van wijsheid tot Mij (of
Verhevene Wezen). Zo een grote ziel is uiterst zeldzaam.
(7.19) |
|
|
|
|
21. |
Onverstandige lieden, die Mij niet kennen, denken dat Ik deze
gedaante en persoonlijkheid heb aangenomen. Als gevolg van hun geringe
kennis, weten ze niets van
Mijn hogere natuur, die onveranderlijk en hoog verheven is. (Zie ook
15.16) (7.24) |
|
|
|
|
22. |
De
zijnstoestand die men zich bij het verlaten van het lichaam herinnert, zal
men voorzeker weer bereiken. (8.06) |
|
|
|
|
23. |
Denk
daarom voortdurend aan Mij alleen, en strijd. Als uw verstand en uw vrede
vast op Mij gevestigd zijn, zult ge tot Mij komen, daar is geen twijfel
aan. (8.07) |
|
|
|
|
24. |
Wanneer
die grote zielen, de toegewijde yogi’s, Mij hebben bereikt, zullen ze
nimmer terugkeren naar deze tijdelijke wereld, die vol ellende is, omdat
ze zich de hoogste volmaaktheid hebben verworven.
(8.14) |
|
|
|
|
25. |
Maar wie
Mij toegewijd aanbidden en op Mijn bovennatuurlijke gedaante mediteren,
schenk Ik wat ze missen en laat Ik behouden wat ze hebben.
(9.22) |
|
|
|
|
26. |
Als men
Mij met liefde en toewijding een blad, een bloem, fruit of water offert,
zal Ik het aanvaarden. (9.26) |
|
|
|
|
27. |
Denk
onafgebroken aan Mij, bewijs Mij eer en aanbid Mij. Als gij volkomen in
Mij opgaat, zult gij zeker
tot Mij komen. (9.34) |
|
|
|
|
28. |
Ik ben de
oorsprong van allen; alles komt uit Mij voort; dit begrijpend, in
aanbidding verzonken, aanschouwen de wijzen Mij (het Zelf).
(10.08) |
|
|
|
|
29. |
Mijn
dierbare Arjuna, hij die handelingen verricht om Mijnentwil, hij voor wie
Ik het hoogste heil ben, hij die Mij is toegewijd, bevrijd van alle
gehechtheid, zonder haat jegens welke mens dan ook, hij zal tot Mij komen.
(Zie ook 8.22) (11.55) |
|
|
|
|
30. |
Daarom,
vestig uw gemoed op Mij, en laat uw intellect op Mij alleen vertoeven door
meditatie en contemplatie. Hierna zult gij zeker in Mij verblijven.
(12.08) |
|
|
|
|
31. |
Hij die
dezelfde eeuwige Verhevene Heer ziet als het onvergankelijke in het
vergankelijke, gelijkelijk verblijvend in alle schepselen, ziet de dingen
zoals ze zijn. (13.27) |
|
|
|
|
32. |
Wie zich
volledig verbindt in toegewijde dienst en in geen enkele omstandigheid ten
val komt, ontstijgt terstond aan de geaardheden der materiële natuur en
bereikt Nirvana of verlossing. (Zie ook 7.14 en 15.19)
(14.26) |
|
|
|
|
33. |
Ik woon in
ieders hart en van Mij komen geheugen, kennis en vergetelheid. De
bedoeling van alle Veda’s is dat men Mij leert kennen. Ik ben voorwaar de
schrijver van de Vedanta en degene die de Veda’s doorgrondt. (Zie ook
6.39) (15.15) |
|
|
|
|
34. |
Er zijn
drie poorten die toegang geven tot deze hel – lust, woede en hebzucht.
Ieder verstandig mens dient zich hiervan af te wenden, want ze leiden de
ziel omlaag. (16.21) |
|
|
|
|
35. |
Het
gesproken woord, dat geen ergernis wekt, dat waar, aangenaam en weldadig
is, en de gewoonte de schriften te bestuderen, noemt men de ascese van de
spraak. (17.15) |
|
|
|
|
36. |
Door
toewijding leert hij Mij in essentie kennen, wie en wat Ik ben; Mij aldus
in essentie kennend, gaat hij zonder verwijl op in het koninkrijk Gods.
(Zie ook 5.19) (18.55) |
|
|
|
|
37. |
De
Verhevene Heer zetelt in ieders hart, O Arjuna, en bestuurt het doen en
laten van alle levende wezens, die zich in het lichaam als het ware in een
mechaniek bevinden, dat gemaakt is van de materiële energie.
(18.61) |
|
|
|
|
38. |
Laat alle
vormen van geloof voor wat ze zijn en geeft u slechts aan Mij over. Ik zal
u verlossen van de
terugslagen van al uw zonden. (18.66) |
|
|
|
|
39. |
Wie dit
verheven geheim aan de toegewijden onthult komt voorzeker tot toegewijde
dienst en zal tenslotte tot Mij terugkeren.
(18.68) |
|
|
|
|
40. |
Overal
waar Krishna, de Heer van yoga, of Dharma in de vorm der schrifturen, en
Arjuna met de wapens van plicht en bescherming zullen zijn; zal er eeuwige
voorspoed, overwinning, geluk en moraliteit wezen. Dit is mijn
overtuiging. (18.78) |
|
Harih AUM tatsat Harih AUM tatsat Harih AUM
tatsat
Śrî
Krsnârpanam astu śubham bhûyât.
AUM
Śântih Śântih Śântih
Het boek is aan de Heer Sri Krishna geschonken. Moge Hij ons allen zegenen met goedheid, voorspoed, en vrede.