Hoofdstuk 18
VERLOSSING DOOR VERZAKING
DE DRIE TYPEN VAN RESOLUTIE, EN DE VIER
DOELPUNTEN VAN HET MENSELIJK LEVEN
DRIE TYPEN VAN GENOEGENS
DE VERDELING VAN DE WERKZAAMHEID IS
VOLGENS PERSOONLIJKE BEVOEGDHEID
AFHANKELIJK
HET BEREIKEN DER VERLOSSING DOOR PLICHT
VERVULLING, DISCIPLINE, EN DEVOTIE
51-53.
Wanneer men door zijn
verstand gelouterd wordt en de geest vastberaden beteugelt, wanneer men wat de
zinnen bevredigt laat varen en zich zo bevrijdt van gehechtheid en haat,
wanneer men in afzondering leeft, weinig eet, lichaam en tong beheerst, altijd
in verheven concentratie is en onthecht, zonder ik-gerichtheid, valse kracht, valse
trots, lust en woede, en wanneer men geen materiële zaken aanneemt, raakt men
beslist bevordert tot het peil der zelfverwerkelijking[17].
54.
Opgaande in de Verhevene Wezen, verheven kalm in het Zelf, treurt hij
niet en begeert hij niet; tegenover alle schepselen hetzelfde, bereikt hij de
hoogste staat van toewijding aan Mij.
55.
Door
toewijding leert hij Mij in essentie kennen, wie en wat Ik ben; Mij aldus in
essentie kennend, gaat hij zonder verwijl op in het koninkrijk Gods. (Zie ook
5.19)
56.
Een Karma-yogi devoot bereikt de eeuwige onveranderlijke woonst van
Mijn genade – zelfs terwijl alle verplichtingen worden verricht – gewoon door
in Mij toevlucht te zoeken (door overgave van alle handelingen in liefdevolle
devotie aan Mij)[18].
57.
Wijd in
oprechtheid alle handelingen aan Mij, en plaatst Mij als uw verhevene doel, en
verbindt u gans aan Mij. Fixeer steeds uw gemoed op Mij, en verblijf in
Karma-yoga[19].
58.
Aan mij denkend, zult ge door Mijn genade alle belemmeringen te boven
komen; maar zo ge uit zelfzucht niet wilt luisteren, zult ge tenietgaan.[20]
DE KARMISCHE GEBONDENHEID
59.
Handelt ge niet volgens Mijn aanwijzingen en weigert ge te strijden,
maar dat is een loos besluit: de natuur zal u ertoe dwingen.
60.
O Arjuna, gebonden door uw eigen karma, dat uit uw eigen aard is voortgekomen,
zult ge juist dat hulpeloos verrichten wat ge uit misleiding niet wenst te
doen.
WIJ WORDEN DE MARIONETTEN VAN ONZE EIGEN VRIJE
WIL
61.
De Verhevene Heer zetelt in ieders hart, O Arjuna, en bestuurt het doen
en laten van alle levende wezens, die zich in het lichaam als het ware in een
mechaniek bevinden, dat gemaakt is van de materiële energie.[21]
62.
Neemt uw toevlucht tot Hem met geheel uw wezen, O Arjuna; door zijn
genade zult ge de opperste vrede verkrijgen, de Eeuwige Woonst.
63.
Zo heb ik u de kennis medegedeeld die geheimer is dan ieder geheim:
denk er goed over na, en handelt zoals u het goeddunkt.
HET PAD DER OVERGAVE IS DE ULTIEME PAD NAAR GOD
64.
Luister nog eens naar Mijn verheven woord, dat het meest verborgen is
van al: gij zijt Mij dierbaar en ge zijt standvastig; daarom wil ik in uw
belang spreken.
65.
Denk onafgebroken aan Mij en wees Mij toegewijd. Aanbid Mij en bewijs
Mij eer. Zo zult gij voorzeker tot Mij komen.
Ik geef u Mijn woord; gij zijt Mij dierbaar.[22]
66.
Laat alle
vormen van geloof voor wat ze zijn en geeft u slechts aan Mij over. Ik zal u
verlossen van de terugslagen van al uw
zonden.
67.
Nooit moogt gij hierover spreken met iemand, die geen asceet is, nooit
met iemand zonder toewijding en ook niet met iemand, die niet wenst te
luisteren en evenmin met degene, die Mij afgunstig is.
DE HOOGSTE DIENST AAN GOD EN DE BESTE
NAASTENLIEFDE
68-69.
Wie dit verheven geheim aan de toegewijden onthult komt
voorzeker tot toegewijde dienst en zal tenslotte tot Mij terugkeren. Geen
dienaar ter wereld is Mij dierbaarder en nimmer zal er een Mij dierbaarder
zijn.
DE GENADE VAN DE GÎTÂ
70. En Ik verklaar dat hij die
zich in dit heilige gesprek verdiept, Mij aanbidt met zijn verstand[23].
71. En wie gelovig en zonder
afgunst naar deze woorden luistert wordt bevrijd van de terugslagen van zijn
zonden en gaat naat de gewesten waar de vromen verblijven[24].
72. O Arjuna, hebt gij aandachtig
naar dit alles geluisterd? En zijn uw begoocheling en onwetendheid thans
verdreven?
73. Arjuna zei: Mijn dierbare
Krishna, O Onfeilbare, mijn begoocheling is thans geweken. Door Uw genade heb
ik mijn geheugen weer terug en ik ben nu sterk, vrij van twijfel en bereid te
handelen zoals Gij het mij opdraagt.
74. Sanjaya zei: Aldus heb ik de
woorden vernomen die twee grote zielen, Krishna en Arjuna, tot elkaar spraken.
En deze boodschap is zo wonderbaarlijk dat mijn haar ervan overeind staat.
75. Door de goedgunstigheid van
Vyasa heb ik geluisterd naar dit geheim en de geheime yoga van de Heer van
yoga, Krishna zelf, zoals hij voor mijn aangezicht sprak.
76. O Koning, terwijl ik me deze
verwonderlijke en heilige tweespraak van Krishna en Arjuna telkens weer voor de
geest haal, huiver ik onophoudelijk van vreugde.
77. O Koning, wanneer ik aan de
heerlijke gedaante van Heer Krishna denk, word ik bevangen door nog groter
verbazing en verheug ik me keer op keer.
TRANSCENDENTALE KENNIS EN HANDELING ZIJN BEIDE
NODIG VOOR EEN EVENWICHTIG LEVEN
78. Overal waar Krishna, de Heer van yoga, of Dharma in
de vorm der schrifturen, en Arjuna met de wapens van plicht en bescherming
zullen zijn; zal er eeuwige voorspoed, overwinning, geluk en moraliteit wezen.
Dit is mijn overtuiging[25].
In de Upanishads, genaamd de
heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest, in het boek
van devotie, in de samenspraak tussen Sri Kŗşna en Arjuna, staat aldus het achttiende hoofdstuk beëindigd, genaamd “Verlossing
door Verzaking ”.
[1] Tyaga: verzaking.
[2] Sannyasa: levensorde.
[3] Arjuna wilt klaarheid verkrijgen aangaande twee duidelijke onderscheidbare onderwerpen van de Bhagavad Gîtâ, namelijk verzaking (tyaga) en de respectievelijke zelfverzaking (sannyasa). Daarom vraagt hij wat deze twee begrippen inhouden. Over het algemeen aanvaardt men de visie van Sankara, dat tyaga, het opgeven van dingen, het nalaten van handelingen, geschikt is voor karma-yogis, terwijl voor jnana-yogis de volledige zelfverzaking (sannyasa) geboden is.
[4] De Bhagavad Gîtâ onderstreept telkens weer dat activiteit omwille van het resultaat totaal verkeerd is, en mag gewoon niet. Enkel ongehechte activiteiten verheffen ons tot geestelijke ontwikkeling, en dit zal later in het hoofdstuk duidelijk worden. Er staan in de Vedische literatuur veel aanwijzingen aangaande het brengen van offers, te beginnen met zichzelf, en voor verschillende andere doeleinden. Men kan offers brengen om iets te bekomen, maar deze voor de loutering van het hart of voor geestelijke en innerlijke ontwikkeling hebben voorgang en is prijswaardig.
[5] Buddhi: kennisneming, rede, inzicht.
[6] De vers anders gezien: “Dit nu zo zijnde, is de wargeest die door zijn onvolkomen inzicht zichzelf als de handelende persoon beschouwt, verblind.” (Hendrik van Teylingen)
[7] Egoïsme en egocentriciteit.
[8] Bedoeld op het slagveld van Kurukshetra bijeenkomst. Men kan alleen in dit zuiver inzicht leven als men zich totaal aan de Verhevene Wezen heeft overgegeven. Elke daad die men vanuit zulk inzicht verricht, ook die van het doden in de strijd, is dan de Goddelijke Wil en volledig gerechtvaardigd.
[9] De Heer Krishna volgt hier nog steeds de methode van het Vedisch analytische denken ‘sankhya’ van waaruit ook in het tweede hoofdstuk het onderscheid tussen lichaam en ziel wordt behandeld en verder in het dertiende hoofdstuk het onderscheid tussen natuur en wezen.
[10] Vastberadenheid of standvastigheid.
[11] Vers naar R.P. geïnterpreteerd. Zijn vertaling luidt: “The resolve by which one manipulates the functions of the mind, Prana (bioimpulses), and senses for God-realization only; that resolve is in the mode of goodness, O Arjuna.” (18.33) De vers kan ook zo worden vertaald: “O Arjuna, die standvastigheid welke onverbrekelijk is en geschraagd wordt met de yoga-beoefening verworven evenwichtigheid, en zo de geest, het leven en de werking der zinnen beteugelt, is in de geaardheid goedheid.” (18.33)
[12] Volgens de volksmond geïnterpreteerd: “En de resolutie waarmee een domoor zich niet losmaakt van slaap, angst, gelamenteer, zwaarmoedigheid en trots, O Arjuna, is in onwetendheid.” (18.35)
[13] Vertaald naar R.P.: And now hear from Me, O Arjuna, about the threefold pleasure. The pleasure one enjoys from spiritual practice results in cessation of all sorrows.” (18.36)
[14] Vertaald naar R.P.: “Sensual pleasures appear as nectar in the beginning, but become poison in the end; such pleasures are in the mode of passion.” (See also 5.22) (18.38)
[15] Men maakt niet deel uit van een bepaalde maatschappelijke rang of kaste op grond van zijn geboorte in een bepaald milieu, maar op grond van zijn wezenlijke eigenschappen. Un India noemt drie percent van de Hindoebevolking zich brahmaan, terwijl er volgens Vedische bronnen naar goddelijke ordening in normale omstandigheden niet meer dan één promille van de bevolking Brahmanen (priesters) kan zijn: op duizend mensen is er één brahmaan en zijn er negen kshatriya’s (beschermers), negentig vaisya’s (meesters) en negenhonderd sudra’s (knechten of dienaren).
[16] De Heer Krishna beschrijft Arjuna hoe hij het hoogste niveau van volmaaktheid kan bereiken door zich gewoon aan zijn geëigende taak te houden en deze te verrichten omwille van de Verhevene Wezen. Men bereikt het Brahman-niveau door gewoon de vruchten van zijn werk te wijden aan de voldoening van de Verhevene Heer.
[17] Tot hier heeft de Verhevene Heer bij wijze van nog eens herhalen namelijk de lering van het eerste deel van de Bhagavad Gîtâ, in het kort de weg naar de geestelijke volmaaktheid en wat er op volgt, beschreven. Vanaf hier wijst Hij in het kort het onderricht door Brahman heen het peil der zelf-verwerkelijking, dat van brahma-bhuta (uitleg verder), uiteindelijk de weg naar de Verhevene Woonst, waar door geboorte en dood geen terugkeur in het materiële is. Brahma-bhuta: toestand waarin men bevrijd is van de materiële besmetting. Wie zich in deze toestand bevindt is innerlijk gelukkig en stelt zich in ongehechte dienst van de Verhevene Heer.
[18] Vertaald naar R.P.: “A Karma-yogi devotee attains the eternal immutable abode by My grace ¾ even while doing all duties ¾ just by taking refuge in Me (by surrendering all action to Me with loving devotion).” (18.56)
[19] Vertaald naar R.P.: “Sincerely offer all actions to Me, set Me as your supreme goal, and
completely depend on
[20] Deze laatste woorden, “zult ge juist ‘dat’
hulpeloos verrichten wat ge uit misleiding niet wenst te doen”, zijn geen
dreigement, maar de naakte waarheid. Weliswaar, kan een ziel die verloren gaat,
en dat wilt natuurlijk zeggen die terugvalt in lagere levensvormen,
uiteindelijk wederom de mensengedaante ontvangen, om opnieuw de kans te krijgen
het Woord van de Verhevene te vernemen, maar laat door zijn ik-gerichtheid
wederom de boodschap voorbijgaan, om opnieuw te vallen en wederom verloren
gaan, en willicht verloren blijven.
[21] Bedoeld, het rad van de wedergeboorte, waarin de ziel, gebonden door haar eigen gehechtheden, die door de Verhevene worden opgewekt, van het ene omhulsel in het andere belandt.
[22] De eerste zin van dit vers, “Denk onafgebroken aan Mij” aan het einde van de tweede helft van de Gîtâ, hetgeen de kernboodschap van de Verhevene verwoordt, is identiek aan de eerste zin van het laatste vers aan het einde van de eerste helft van de Gîtâ (9.34). Het is voor de yogi’s een heel belangrijke vers, “Denk onafgebroken aan Mij en wees Mij toegewijd”. De sleutel bij uitstek.
[23] God en Zijn Woorden zijn één en hetzelfde. De studie van de Gîtâ evenaart de aanbidding van God. Het leven in de moderne maatschappij is niets anders dan werk en houdt voor spiritualiteit geen ruimte. Swami Haribar zei: “De dagelijkse studie van de Gîtâ verzen laadt de mentale batterijen op, en voegt betekenis aan de triestige routine van het leven in deze moderne maatschappij. Voor studenten die het ernstig nemen, is de dagelijkse studie van een hoofdstuk van de Gîtâ ten sterkste aanbevolen (of gedeelte ervan, bijvoorbeeld uit de bloemlezing van 40 verzen nog niet vertaald, waarbij de Engelse versie kan worden geraadpleegd op http://www.gita-society.com/hinduism_in_nutshell.htm .) (Dr. Ramananda Prasad)
[24] Een
samenvatting van de “Glorie der Gîtâ” zoals aangehaald in de schriften wordt
hieronder aangehaald. Het lezen van de “Glorie der Gîtâ” verwekt geloof en
devotie in het hart als het essentiële om de weldaden van de Gîtâ studie te
oogsten.
Het einddoel der menselijke geboorte is om het
gemoed en de zinnen te kunnen beheersen om de bestemming te bereiken. Een
regelmatige studie van de Gîtâ is zeker een waardevolle hulp om het edele doel
te bereiken. Iemand die geregeld de Gîtâ bestudeerd wordt gelukkig, vredig,
voorspoedig, en is bevrijdt van de slavernij der Karma, alhoewel nog steeds met
de wereldse plichten verbonden. De zonde kleurt hen niet die de Gîtâ regelmatig
bestuderen, zoals water een lotusblad niet bezoedelt. De Gîtâ is de beste
woonst van de Heer Krishna. De geestelijke kracht van de Heer verblijft in
iedere vers van de Gîtâ. De Bhagavad Gîtâ is het stapelhuis van geestelijke
kennis. De Heer Zelf verklaarde deze verhevene wetenschap der Absolute die de
essentie van alle schrifturen bevat voor de welvaart van de mensheid. De ganse
Upanishads zijn de koeien; Arjuna is het kalf; Krishna is de melker; de nectar
van de Gîtâ is de melk; en, de personen met gezuiverde intellecten zijn de drinkers.
Men dient de andere schrifturen niet te bestuderen indien hij of zij de Gîtâ
ernstig verdiepen, zich op de betekenis van de verzen beschouwen, en haar
leringen in het dagelijks leven in praktijk brengen.
De wereldse aangelegenheden beheerd door het eerste
gebod van de Schepper – de leringen van onbaatzuchtige dienstverlening zijn zo
mooi in de Gîtâ uitgelegd. De heilige kennis om eigen werk te verrichten zonder
daarvoor een beloning te verwachten is volgens de oorspronkelijke leer datgene
die alleen tot verlossing kan leiden. De Gîtâ is zoals een boot als een middel
om gemakkelijk de oceaan der transmigratie te doorkruisen, en bevrijding
bereiken. Het wordt gezegd dat telkens de Gîtâ wordt gezongen, of met liefde en
devotie gelezen, de Heer Zichzelf tegenwoordig maakt, om naar de devoten te
luisteren en om Zich in hun gezelschap te verblijden. Zich naar een plaats
begeven waar de Gîtâ gewoonlijk wordt gezongen of gelezen, is vergelijkbaar met
een bezoek aan een bedevaartplaats. De Heer Zelf komt, bij het verlaten van het
fysisch lichaam de devoot tegemoet om Zijn Verheven Woonst binnen te treden,
daar deze de kennis van de Gîtâ in beschouwing bracht. De persoon die
regelmatig de Gîtâ leest, in bijzijn van anderen deze reciteert, of erna
luistert en de heilige kennis van de Gîtâ beleeft, is zeker van de slavernij
der Karma verlost te zullen worden en Nirvana bereiken.
Alhoewel verbonden in de verwezenlijking van
wereldse plichten, de persoon die trouw blijft in het bestuderen van de Gîtâ
wordt vrolijk, en vrij van Karmische slavernij. Goden, wijzen en grote zielen komen in
bedevaart plaatsen waar de Gîtâ is bewaard en gelezen. Moeilijkheden geraken
vlug opgelost waar de Gîtâ is gereciteerd, en de Heer is tegenwoordig waar het
wordt gelezen, gehoord, onderwezen en beschouwd. Door het veelvuldig lezen van
de Gîtâ bekomt men zegen en bevrijding. De persoon die op het uur van sterven
de leer van de Gîtâ in beschouwing brengt, wordt van zonde bevrijdt en bekomt
de verlossing. De Heer Krishna komt persoonlijk een dergelijke persoon tegemoet om in Zijn
Verhevene Woonst intrek te nemen – het hoogste transcendentale niveau van het
bestaan.
De genade van de Gîtâ kan niet in woorden worden
gebracht. Haar lering is eenvoudig, zowel als diepzinnig en diepgaand. Nieuwe
en diepere betekennissen worden aan de ernstige student van de Gîtâ
geopenbaard, terwijl de lering steeds voor inspiratie zorgt. De belangstelling
voor ernstige studie van de Gîtâ is niet tot ieder’s bereik, maar pas voor de
personen met een goede Karma. Men zou de studie van de Gîtâ heel ernstig moeten
aanpakken.
De Gîtâ is
het hart, de ziel, de adem, en de stemvorm van de Heer. Geen ascese, noch boete, offer,
naastenliefde, bedevaart, belofte, vasten, en zelfbeheersing, evenaart de
studie van de Gîtâ. Voor gewone mensen zoals wij, zelfs voor voorname wijzen en
geleerden, is het moeilijk om de diepe en geheime betekenis van de Gîtâ te
begrijpen. Om de Gîtâ volledig te begrijpen is zoals een vis die de peilloze
oceaan wilt doorkruisen, of een vogel die de hemel probeert af te meten. De
Gîtâ is de diepe oceaan van de kennis der Absolute, waarbij enkel de Heer een
volledige kennis ervan heeft. Niemand anders dan de Heer Krishna kan het gezag
van de Gîtâ eigen maken. (Dr.
Ramananda Prasad)
[25] Vertaald naar R.P.:
“Wherever there will be both